In 3 stappen naar doen wat je hebt te doen

Als leidinggevenden denken we bij gedragsverandering vaak aan onze medewerkers, met de wens dat zij hun gedrag aanpassen. Meer eigenaarschap nemen, sneller werken, noem maar op…. Maar hoe zit het met onszelf en onze gewenste gedragsverandering? Doen wij zo makkelijk anders wat we anders zouden moeten doen? En waarom dan niet?

Je eigen (gebrek aan) gedragsverandering begrijpen is echt niet altijd simpel. Het ophakken in stukjes kan helpen.

Gedragsverandering snappen in 3 stappen

Laten we als voorbeeld eens ‘delegeren’ nemen, een veel gehoorde gewenste gedragsverandering bij leidinggevenden. We gaan daarmee achtereenvolgens langs de 3 elementen Moeten/Willen, Kunnen/Leren en Context/Structuur.

1. Moeten en willen

Ga als eerste bij jezelf na, of je écht snapt (rationeel) waarom het goed zou zijn dat je (meer) gaat delegeren?

De meeste leidinggevenden snappen dat best. Het levert meer tijd, het ontwikkelt medewerkers, het motiveert medewerkers, het is efficiënter en soms zelfs effectiever. Toch?

Maar wíllen we het ook? Dat vraagt om een eerlijke blik naar binnen. Want als je het écht heel graag wilt, dan had je het al lang gedaan.

Dus kijk eens eerlijk naar alle mogelijke redenen waarom je het eigenlijk niet wilt. Omdat je het zelf sneller kunt? Omdat je het niet los wilt laten? Omdat de overdracht je op de korte termijn meer tijd kost? Omdat je onmisbaar en nodig wilt blijven? Welke andere (onbewuste) overtuigingen en automatische gedachten spelen een rol bij jou?

Alle redenen zijn menselijk. Maar niet altijd helpend. Herken je een reden? Maak het dan expliciet voor jezelf en daag die gedachte uit. Werk er aan, los het op.

2. Kunnen en leren

Als je wilt, kun je een heleboel leren. Maar als je (nog) niet weet hoe iets moet, en ook niet weet dat je het kunt leren, staat het ook al snel in de weg van willen.

Ook ons voorbeeld ‘delegeren’ kun je leren. Die vaardigheid komt je (net als de meeste leidinggevende vaardigheden) niet maar zo aanwaaien. Daar zijn do’s en don’ts voor. Daar bestaan goede voorbereidingen voor. Daar bestaat een gestructureerde aanpak en opvolging voor. Weet je die? Heb je die handvatten?

Zet voor de gedragsverandering die jij wilt, eens op een rijtje wat je daar eigenlijk voor moet kunnen. Met daarbij natuurlijk of je dat nu al kunt.

3. Context en structuur

Als je iets wilt en je hebt er ook de vaardigheden voor, dan creëer je vaak al zelf de gelegenheid en de structuur zodat je het ook echt gaat doen. ‘Waar een wil is, is een weg’, toch?

Maar ook hier – als het makkelijk was, dan deed je het al wel. Dus maak het jezelf zo gemakkelijk mogelijk.

Welke factoren in je omgeving en je context maken het je lastig om je gedrag te veranderen? Is dat, in het voorbeeld van delegeren, de tijdsdruk waaronder je steeds moet werken? Jouw leidinggevende, die eist dat jij overal zelf controle op houdt? Het gebrek aan competente medewerkers om aan over te dragen? De manier waarop je prestaties en team beoordeeld worden?

Bekijk de verschillende factoren en maak expliciet hoe je dat zou kunnen veranderen.

En bouw een structuur om het jezelf makkelijk te maken. Dat mag. Een structuur nodig hebben maakt je niet zwak of incompetent. Je wilskracht en discipline zijn natuurlijk heel goed…..maar ze gaan minder lang mee dan je denkt.

Structuren bouw je op verschillende manieren. Je plakt bijvoorbeeld een post-it op je scherm. Of je kiest welke taken je wilt delegeren en communiceert dat alvast, zodat je ‘er niet meer onderuit’ kunt. Of je vraagt andere mensen om je te herinneren aan je gewenste gedrag. Sommige mensen blokken een deel in hun agenda met hun gewenste gedrag als onderwerp, waarin je iedere week een stap verder zet. En er zijn nog zoveel andere manieren.

Werkt een manier niet meer? Kies dan de volgende.

Naar de praktijk

Ik hoop dat het ophakken in deze stukjes je al heeft geholpen om je eigen (gebrek aan) gedragsverandering te begrijpen. Zodat je nu beter ziet, waar je nog werk hebt te doen om je gedragsverandering toch voor elkaar te krijgen. Veel succes!


Verder praten of lezen? Plan een belafspraak of schrijf je in: